4.

Zaterdagochtend wordt Karim met veel moeite wakker. Hij wrijft zich in de ogen, en nog eens en nog eens. Hij herinnert zich dat hij erg rommelig geslapen heeft, hij werd telkens weer wakker. Hij droomde. Rare dromen, die hij zich nu niet meer kan herinneren. Toen hij vannacht wakker werd, wist hij nog precies waar de dromen over gingen, maar nu is hij het kwijt.

Hij gaat op de rand van zijn bed zitten en staart een paar tellen naar de tegenoverliggende witte muur. Er komt een beeld bij hem op. Ogen. Iets met groene ogen. Hij ziet een vrouw voor zich met lange rode krullen en grote groene ogen. Haar gezicht is bleek. Over haar lichte wangen rollen tranen. Maar de tranen zijn niet doorzichtig, ze zijn groen. Alsof haar ogen smelten. Als groen glas dat druipend smelt.

Karim schudt zijn hoofd. ‘Welnee,’ zegt hij tegen zichzelf, ‘dat is helemaal niet wat ik gedroomd heb, dit verzin ik nu ter plekke.’ Of toch niet? Hij weet het niet meer. Haastig rent hij naar de badkamer. Bah, dat was helemaal geen leuk plaatje dat daar zomaar ineens in zijn hoofd opkwam. Nu maar gauw een lekkere warme douche.

Van beneden kringelt de geur van gebakken eieren omhoog en Karim weet niet hoe snel hij moet maken dat hij aan de ontbijttafel komt. Zijn maag knort van de trek.

‘Ga je nog iets leuks doen, vandaag?’ vraagt zijn vader.

‘Ik ga zo dadelijk even kijken of Lenne thuis is, denk ik.’

Maar Lenne is de deur al uit, vertelt haar moeder. ‘Buiten spelen. Misschien in het parkje of zo.’

Karim besluit om daar dan maar te gaan kijken, hoewel hij liever lekker bij iemand binnen in huis gespeeld had. Hij vindt het koud vanochtend, al staat er een felle herfstzon aan de hemel.

In het parkje liggen al hele bergen afgevallen bladeren van de populieren die er rondom staan, en Karim ziet dat er een vrolijk bladergevecht aan de gang is. Malika is er ook, een meisje uit zijn klas, en een jongen die hij wel van gezicht kent. De jongen woont ook in het dorp, maar is al wat ouder. Karim stort zich ertussen.

‘Hoi,’ roept Lenne, ‘kom je ook meedoen?’

‘Dat zie je toch?’ Karim smijt haar een handvol bladeren toe. ‘Er zitten toch geen hondendrollen tussen, hè?’

‘O bah,’ zegt Malika en ze houdt prompt op met gooien en smijten, ‘daar zeg je zoiets.’

Karim knikt de jongen toe. ‘Hoi. Jij hebt ook bij ons op school gezeten, hè?’

‘Da’s alweer een tijdje geleden. Ik hoorde net dat jullie nu bij meester Paul zitten. Die is een beetje streng, maar hij kent wel veel mooie verhalen. Doet hij dat nog steeds, aan het eind van de middag altijd verhalen vertellen?’

‘Ja,’ zegt Lenne. Ze kijkt Karim aan. ‘Hé! Misschien weet hij ook wel van alles over de heksenhei!’

‘De heksenhei?’ herhaalt Malika. ‘Wat is dat nou weer?’

‘O, als je wat over heksen wilt weten, dan moet je bij mijn zus zijn,’ lacht de jongen. ‘Die is er helemaal gek op.’

Karim trekt een verbaasd gezicht. Wie is er nou gek op heksen?

‘Ach, je weet wel,’ zegt de jongen als hij Karims gezicht ziet, ‘ze heeft ineens zo’n tik tegenwoordig. Ze loopt in van die lange paarse jurken en ze heeft haar haren pikzwart geverfd. Ik word er niet goed van. Nee echt, als je ziet hoe ze als een soort halfdood lijk door de kamer druipt, je lacht je dood.’

‘Maar weet ze ook iets over echte heksen?’ wil Karim weten.

‘Echte heksen bestaan niet,’ grinnikt de jongen.

‘Jawel hoor,’ zegt Malika. ‘Ik heb er eens eentje op televisie gezien.’

De anderen kijken haar ongelovig aan.

‘In een of ander raar programma, daar was een vrouw in die zei dat ze een heks was.’

De jongen maakt met zijn vingers draaiende bewegingen naast zijn hoofd. Niet helemaal jofel zeker, wil hij daar maar mee zeggen.

‘Ja... nou ja... misschien was ze niet goed snik,’ geeft Malika grijnzend toe. ‘Ze deed iets met kaartleggen en zo.’

‘Tarotkaarten?’ vraagt de jongen. ‘Daar kun je voorspellingen mee doen. Of ze vertellen je wat je doen moet.’

Lenne schatert. ‘Had ze ook een glazen bol?’ wil ze van Malika weten.

‘Nee, dat niet. Wel allemaal rare cirkels en sterfiguren op haar vloer, daar deed ze ook iets mee, maar ik weet niet meer wat.’

‘Het is allemaal flauwekul,’ zegt de jongen. ‘Maar zeg dat maar niet tegen mijn zus.’

‘Heeft jouw zus soms heel lang haar, en allemaal ringen om haar vingers?’ vraagt Lenne. En als de jongen knikt, ‘Ja, dan zie ik haar wel eens lopen in het dorp.’

‘Ha, wie niet? Die valt wel op, ja. Ik ga er in ieder geval niet naast lopen, ik schaam me echt dood, man!’ De jongen zucht. ‘Ik hoop dat het snel weer overgaat.’

‘Ik vind het best mooi, geloof ik,’ zegt Lenne peinzend. ‘Die jurken en dat zwarte haar.’ Ze tilt een pluk van haar eigen donkerblonde haar van haar schouder. ‘Beter dan dit. Ik ben net een muis.’

‘Er zit een meisje bij ons in de klas met blauw haar,’ vertelt Malika aan de jongen. ‘Nou ja, geverfd natuurlijk.’

‘Ook leuk.’

‘Ik vind zwart mooier,’ mompelt Lenne nog eens. ‘Wie zou er eigenlijk verzonnen hebben dat heksen zwarte haren moeten hebben?’

‘Dat komt uit al die oude sprookjes,’ zegt Malika. ‘Daarin zijn heksen krom en lelijk met een haakneus. En met lange zwarte haren.’

‘En groene ogen hè,’ grijnst de jongen, ‘vergeet de gifgroene ogen niet.’

Karim verslikt zich en krijgt prompt een nare hoestbui.

‘Zullen we nog even naar mij?’ stelt Lenne voor als zowel de jongen als Malika naar huis is voor het middageten. ‘Ik heb een nieuw computerspel.’

‘Wat voor?’

‘Over Atlantis. Je moet van alles doen en verzamelen om Atlantis te redden, hartstikke gaaf. Het ziet er echt heel mooi uit.’

‘Ik hou meer van schieten,’ bromt Karim.

‘Ja, dat ga je dan maar lekker thuis zitten doen.’

‘Nee nee, ik ga wel mee.’

Wanneer ze bij Lennes huis aankomen, blijft Karim even een paar tellen staan om ernaar te kijken.

‘Wat is er?’

‘Ik moest aan die foto denken, in de bieb.’

‘Ik heb het mijn ouders verteld, ze gaan van de week een keertje kijken. Ze hebben zelf alleen nog maar een foto van vlak voor de verbouwing, maar die is lang niet zo oud als die uit de bieb.’

‘De voorkant is helemaal niet zoveel veranderd.’

‘Nee, dat kan kloppen.’ Lenne trekt een raar gezicht. ‘Maar zeg dat maar niet tegen mijn vader. Die wil nog veel meer opgeknapt hebben, maar mijn moeder heeft er geen zin in.’

Karim laat zijn blik langs de raamkozijnen glijden, die zo te zien inderdaad wel een likje verf zouden kunnen gebruiken, al zijn niet alle ramen volledig zichtbaar, want een groot gedeelte van de voorgevel gaat schuil onder een donkergroene klimop. In de voortuin liggen allemaal steentjes die ooit grijs waren maar nu groen uitgeslagen zijn, en op een oude houten stoel die naast de voordeur staat, heeft Lennes moeder een gekke verzameling oranje en groengele pompoenen gerangschikt. ‘Ik vind het er best gezellig uitzien zo,’ zegt hij. ‘Best een huis waarvan je zin krijgt om er naar binnen te gaan als je het ziet.’

‘Nou, kom op dan.’ Lenne trekt hem met zich mee. Ze gaan achterom, dat doet iedereen altijd bij Lenne, de voordeur is alleen voor de postbode of deftige visite.

Aan de achterkant van de oude voormalige boerderij is waar vroeger de stal was nu de keuken, en daar zit de deur die iedereen gebruikt.

‘Wat ruikt er hier zo lekker?’ vraagt Karim meteen als hij nog maar net één voet over de drempel heeft gezet.

‘Mááárt!’ roept Lenne naar haar moeder, die eigenlijk voluit Marit heet, maar dat gilt niet zo lekker. ‘Waar ruikt het hier naar?’

Er komt iemand haastig de trap af gestommeld. ‘Och, krijg toch de pest! Ik vergeet m’n brood!’

‘Ook goeiemorgen,’ grijnst Karim.

‘O, hoi Karim,’ zegt Lennes moeder een beetje verward, terwijl ze intussen twee grote ovenwanten van een haak grijpt en het deurtje van een brede, zwarte oven opentrekt. Ze haalt er een bakblik uit en kwakt dat op het aanrecht. ‘Gaan jullie maar ergens zitten,’ wappert ze met de wanten naar hen. ‘Maar het moet nog wel even afkoelen. Willen jullie vast een beker melk? Lenne, schenk even in.’

Karim gaat aan de houten keukentafel zitten. Met zijn vinger trekt hij het blauwe ruitjespatroon van het tafelkleedje na, terwijl hij wacht op wat er komen gaat. Dat is nou het leuke van bij Lenne eten: je weet nooit wat je krijgt en ook nooit wanneer.

‘Wat is het voor brood?’ wil Lenne weten. Ze snuift.

‘Notenbrood.’

‘Getver,’ zegt Lenne, terwijl Karim ‘Lekker!’ zegt.

Lenne krijgt altijd van dat zware brood dat haar moeder zelf bakt en vindt het brood bij Karim thuis veel lekkerder, maar Karim, die altijd gewoon voorverpakt brood uit de supermarkt krijgt, vindt het precies andersom. Op school ruilen ze in de pauze dan ook regelmatig van boterhammen.

‘Hebben we wel nog pindakaas?’ informeert Lenne met opgetrokken neus. ‘Mag ik dat er dan heel dik op doen?’

Lennes moeder werpt een blik op de houten parketvloer en fronst haar wenkbrauwen. ‘Waar zijn jullie geweest?’

‘In het park,’ zegt Lenne en ze tilt een voet op om onder haar schoen te kijken. Ze kijkt achter zich en ziet een spoor bruine modderkluiten liggen. ‘Veeg ik zo wel op.’

Karim trekt snel zijn schoenen uit en werpt ze van een afstandje op de keukenmat. Er valt hem ineens een gek schilderijtje op dat naast de keukendeur hangt en waar hij eigenlijk nog nooit eerder op gelet heeft. Hij staat op en slif-slift op zijn sokken naar het schilderijtje.

‘Leuk, hè?’ zegt Lennes moeder. ‘Zelf gemaakt.’

‘Wat is het?’

‘De watermolen.’

‘Welke molen?’

‘De watermolen. Karim, je gaat me toch niet vertellen dat je nog nooit bij de watermolen geweest bent!’

‘Niet dat ik weet.’

‘Nou ja zeg, het is hier vlakbij!’ Lennes moeder kijkt hem met open mond aan. ‘O, maar dan weet ik wat we vanmiddag gaan doen! We gaan wandelen!’

‘Ah nee!’ kreunt Lenne.

‘Jazeker, we gaan naar de watermolen. Joh, dat kan toch zeker niet, dat Karim daar nog nooit geweest is.’

Lenne maakt een wurggebaar in Karims richting.

Karim haalt verontschuldigend zijn schouders op.

‘Maar we willen computeren!’ roept Lenne klaaglijk.

‘Dat doe je dan maar eerst een uurtje. Karim, moet jij nog iets anders doen vandaag? Mooi, bel dan even naar je ouders en zeg maar tegen ze dat je met ons gaat wandelen. Je bent om een uur of zes wel weer terug.’